Woordontleding (soorten woorden)
Wat is de aard ('soort') van de onderstreepte woorden?
- Ik reken erop dat hij komt (voornaamwoordelijk bijw. / voorzetsel).
- -Hallo! Met Karel? -Daar spreek je mee (voorzetsel / (deel van) bijwoord).
- Hij ligt in bed, want hij is ziek (nevenschikkend voegwoord / onderschikkend voegwoord).
- Ik wacht tot hij terugkomt (voorzetsel / voegwoord).
- Ik wacht tot zijn terugkomst (voorzetsel / voegwoord).
- Waarom doe je dat? (vragend bijwoord / vragend voornaamwoord)
- Ik weet niet waar hij woont (vragend bijwoord / vragend voegwoord).
- Dat is het land waar wij geboren zijn (vragend bijwoord / betrekkelijk bijw.).
- Hoe doe je dat? (vragend bijwoord / vragend voornaamwoord).
- Hij liep in de richting van het station (voorzetsel(uitdrukking) / voegwoord(elijke uitdrukking)).
- Hij liep richting station (voorzetsel / zelfstandig naamwoord).
- Ze heeft organisatietalent; bovendien speelt ze uitstekend piano (nevenschikkend voegw. / bijwoord).
- Het bericht dat het zou gaan sneeuwen leidde tot files (betrekkelijk vnw. / voegwoord).
- Het bericht dat op de radio was leidde tot files (betrekkelijk vnw. / voegwoord).
- Ze is knap; bovendien, ze speelt uitstekend piano (cf. 12) (nevenschikkend voegw. / bijwoord).
- Ik wil dansen (zelfstandig werkw. / modaal hulpwerkwoord).
- Hij doet niets (bijwoord / onbepaald voornaamwoord).
- Hij doet het niet (bijwoord / onbepaald voornaamwoord).
- Daar loopt hij ('puur' bijwoord / voornaamw. / voornaamw. bijw.).
- Er waren behalve mij nóg 10 mensen hun spullen kwijt (voegwoord / voorzetsel).
- Iedereen ging weg, behalve ik (voegwoord / voorzetsel).
- 'Ik' verwijst naar de spreker (persoonlijk vnw. / zelfstandig nw.).